Door Erik Berg
Egbert vroeg mij om wat over Afghanistan te schrijven. Ik vind het moeilijk en heb er niet zo’n behoefte aan. Maar vooruit. Misschien om nog maar eens mijn mening te ventileren dat de Nederlandse inzet van militairen en diplomaten zinvol was en dat de 25 doden en talloze gewonden niet voor niets zijn geweest.
Als reservist van de landmacht was ik in juli-oktober 2008 in Uruzgan werkzaam als Functioneel Specialist Rule of Law en in November 2011/februari 2012 in Kunduz als Staff Officer Rule of Law. In die laatste periode was ik ook nog een week in Kabul voor een cursus. Het was daar dat ik één van mijn meest indrukwekkende momenten van mijn leven beleefde toen wij met het groepje van de cursus op een vroege decemberochtend ongewapend en zonder scherfvest een flinke heuvel beklommen om vanaf de top de zon te zien opkomen over de besneeuwde bergen die die miljoenenstad omgeven. Een stad die door een nog donkere mistlaag als door een deken was bedekt, met enkel wat hoogbouw en minaretten die er doorheen prikten. Het moment dat de eerste zonnestralen de sneeuwrand beschenen en de stad raakten was zó mooi: het was doodstil op de top. De miljoenenstad sliep nog en zo zonder vest en wapens leek het een scene uit het paradijs. Dit, terwijl je hoofd zei dat je eerder in de hel was met alles wat de mensen beneden in het land om je heen tekortkwamen.
Iets soortgelijks, maar dan wat minder intens, had ik in 2008 ’s nachts wel beleefd als ik van mijn slaapcontainer over het kamp naar de toiletcontainer liep. Op de terugweg na de kleine boodschap ging ik dan wel eens op de kiezelstenen van het kamp liggen om te genieten van de Melkweg die bijna elke nacht verschrikkelijk goed te zien was – zo droog was de lucht daar.
Enfin, in de afgelopen maanden heb ik veel aan mijn tijd daar teruggedacht. Maar dan vooral aan de mensen de ik daar ontmoet had, zoals of mijn Afghaanse collega-rechters, de officieren van justitie, de gevangenisdirectie in Tarin Kowt en de lokale generaal en kolonel van de Afghaanse veiligheidsdienst met wie ik over menswaardiger detentie en allerlei andere onderwerpen van gezamenlijke belangstelling sprak en met wie ik ook voor mijn gevoel een vriendschappelijke relatie had opgebouwd. En ik vroeg mij af of al die aardige en goedwillende mensen de opmars van de taliban zouden overleven. En uiteraard, ook veel in het nieuws, of de tolken die onze communicatie met de lokale bevolking mogelijk maakten, op tijd zouden kunnen vluchten. Hoe zou het gaan me al die andere lokale ambtenaren en boeren die wij stimuleerden om de landbouw te bevorderen door meer als coöperatie gezamenlijk kunstmest in te kopen en dieren te vaccineren. En met wie wij gewerkt hebben om voor het gebruik van rivierwater een overleg- en beheerssysteem op te zetten zodat het geweld om toegang voor het water in de regio rond TK zou verminderen.
Hoe zou het gaan met die economie in Tarin Kowt die tijdens onze jarenlange aanwezigheid zo enorm was gegroeid. Waar huisverlichting zijn intree deed en de stad groeide als kool. De Vinexwijk noemden wij het enorme conglomeraat van nieuwe qala’s, leemhutten met een ommuurd erf. Wat zou er gebeuren met de schooltjes, waarvan de bouw hadden gestimuleerd en waar voor het eerst in tientallen jaren jongens en meisjes hebben leren lezen en schrijven dankzij mede door ons ontwikkelingsgeld opgeleide leraren? En wat met de leraren? En zouden de vroedvrouwen mogen blijven werken die wij hadden laten opleiden omdat er voorheen alleen mannelijke dokters in het ziekenhuis werkten, wat dan voor veel moslimmannen een reden was om hun zwangere vrouw liever te laten sterven in het kraambed dan om haar naar het ziekenhuis te brengen?
De snelle val van de overheid in alle steden en tenslotte ook in Kabul voor de troepen van de taliban viel mij zwaar tegen. Hadden wij niet twintig jaar Afghanen opgeleid, een leger en politie getraind, had de VS die niet tot de laatste dag bewapend en hun salaris betaald? Naar het schijnt was veel van dat Amerikaanse geld blijven steken in de zakken van de regering. De lang niet uitbetaalde soldaten kregen op de kazernes te weinig te eten en de bereidheid om te vechten was bij velen minimaal. Veel soldaten moesten op andere wijze voorzien in het levensonderhoud van zichzelf en hun families.
Enfin, inmiddels zien wij de beelden op tv van vrouwelijke studenten, vrouwen die in de voorbije jaren ingenieur zijn geworden, arts, officier van justitie, politieagent, allemaal bang dat hun wereld instort. Wij zien mannen en vrouwen die sportten, bang dat dat nu ophoudt. Ik denk bij die beelden: ook al is dat verschrikkelijk, dankzij onze inspanningen is er in de steden toch twintig jaar een relatief veilige wereld voor Afghanen geweest, waar de taliban in elk geval een kleine twintig jaar niet bepaalden hoe beperkt miljoenen Afghanen moesten leven. Waar, zij het met veel corruptie en veel andere imperfecties, iets was van veiligheid, democratie en rechtsstaat, onderwijs, economische, sociale en persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden, vrijheid. Daaraan hebben veel Afghanen deelgehad. Er is een sterkere middenklasse gekomen.
De Afghanen hebben, en dat is natuurlijk niet “onze” verdienste, ook het Internet en social media ontdekt en hebben mobiele telefoons gekregen. Wij hebben in Uruzgan wel de komst van een mobiel telefoonnet bevorderd. Als je dan bedenkt dat meer dan de helft van de Afghaanse bevolking onder de 20 jaar oud is, dan heeft een aanzienlijk deel van de bevolking kunnen opgroeien in een betere wereld dan onder talibanbewind. Veel van wat zij hebben zullen zij niet kwijtraken. Zoals het kunnen lezen en schrijven en internet kunnen gebruiken. Zij zullen de drive blijven houden om hun land in de toekomst zelf weer in hand te nemen omdat zij weten hoe het leven ook kan zijn.
Die twintig jaar en die hoop voor de toekomst is iets waar Nederlanders aan hebben bijgedragen voor miljoenen Afghanen en hopelijk ook voor de toekomst die met name de jonge Afghanen gaan opbouwen. Ook al is hun wereld nu zo verschrikkelijk in duigen gevallen en ook al vindt nu, net als na het vertrek van de Russen, een enorme braindrain plaats. En natuurlijk is er terechte vrees voor het totaal instorten van de economie, voor hongersnood en voor de opkomst van milities van lokale strijdheren en IS-achtige groeperingen. Maar veel van wat wij hebben gedaan was goed en heeft een blijvend effect. Dit zal inspiratie geven voor een positieve verandering vanuit de bevolking zelf. Dat is mijn hoop en verwachting.
Voor mijzelf blijven er herinneringen aan mensen en een land waaraan ik al jaren bijna dagelijks, soms op de vreemdste momenten, moet terugdenken en die mijn leven buitengewoon verrijkt hebben. Afghanistan is in mij.
Voor het navigeren tussen de foto’s kunnen ook de pijltjestoetsen rechts/links op het toetsenbord worden gebruikt










Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.